Eiland hoppen tussen Cebu, Bohol, Siquijor en Negros, januari 2010
Fietsen op de Filipijnen, langs groene heuvels en een azuurblauwe zee
'Mooie fiets,' zegt de douanier op het vliegveld van Cebu over mijn splinternieuwe Santos Travelmaster met niet meer dan 30 km op de teller. 'Pas maar op dat die niet gestolen wordt!' Eerst wat formulieren in drievoud invullen, dan pas kan de fiets het land in. De man neemt er een kwartiertje de tijd voor. De waarde van de fiets wordt in goed overleg op 500 Amerikaanse dollar bepaald. Als we van de nodige stempels voorzien zijn, stappen we nog daas van de lange vliegreis op de fiets; het tochtje van het eiland Lapu-Lapu naar het gereserveerde hotel in Cebu-stad mag geen probleem zijn.
Helaas, zodra we de brug tussen de twee eilanden gepasseerd zijn en onze eerste eilandhop gemaakt hebben, is het gedaan met de pret. Wat een bloedhete stinkstad is dat Cebu! Het verkeer is volstrekt chaotisch en braakt onbekommerd gruwelijke uitlaatgassen uit. Wat zijn we blij met het Montebello Villa Hotel, een groene oase met heerlijk zwembad in deze vergiftigde stadsjungle. De eerste avond wagen we ons nog niet aan de Filipijnse keuken, waarover ons zeer wisselende berichten bereikt hebben, en houden we het veilig bij Italiaanse pizza.
Van Cebu naar Argao
Omdat de miljoenenstad Cebu opmerkelijk genoeg geen enkele niet te missen attractie kent, vertrekken we de volgende ochtend direct richting de zuidpunt van het eiland, hopend op wat schonere lucht en minder verkeer. Gelukkig, na een kilometer of dertig laveren tussen duizenden bussen, jeepneys en brommers verbetert de situatie op de weg aanzienlijk en peddelen we door een aangenaam landschap met aan de ene kant de azuurblauwe zee en aan de andere kant de groene heuvels, terwijl we door de bevolking voortdurend begroet worden met een vrolijk 'Hey Joe!'. Een aangenaam hotel is snel gevonden in het kustplaatsje Argao. Eten kunnen we bij de buren, bij een Duits restaurant, zegt de uitbaatster, en inderdaad, we treffen een vrijwel vol terras aan met Filipijnse meisjes en dikbuikige Duitse mannen, die Schnitzels en Bratwurst zitten te eten. De kip en de vis die wij bestellen is lachwekkend slecht bereid. De Filipijnse kokkin is blijkbaar nogal in de war geraakt van de culinaire instructies van haar Beierse baas. Nu ja, de volle maan biedt een prachtig uitzicht over zee en het bier is koud, dus wordt het toch nog een leuke avond.
Van Argao naar Siquijor
De weg langs de kust van Cebu wordt allengs minder vlak en een paar klimmetjes tot 12 procent zorgen voor de nodige zweetdruppels in de klamme hitte. We vinden voor de lunch een Filipijns eettentje waar uit de gereedstaande pannen vis, groente en vlees wordt opgeschept; het smaakt heel wat beter dan de Duitse maaltijd van de vorige avond. Even later stappen we aan boord van een veerboot naar Dumaguete op het eiland Negros, niet meer dan een veredelde roeiboot met opleggers, die ze hier pumpboat noemen. Jaarlijks verdwijnen er vele in zee tijdens stormen, maar gelukkig lijkt de zee kalm. Als we Negros naderen, trekt de wind opeens aan en wordt de overtocht steeds onstuimiger, zodat de boot uiteindelijk zelfs de nodige moeite heeft om aan te leggen. Het uitstappen van de passagiers en het overbrengen van de fietsen naar de steiger levert onder luid geschreeuw van bootbemanning en kruiers aan de wal eerst hilarische maar even later bijna levensgevaarlijke taferelen op. Nu begrijpen we waarom sommige passagiers bij vertrek al met de ogen dicht zaten te sidderen.
Dumaguete, de hoofdplaats van Oost-Negros, blijkt een veel aangenamer stad dan Cebu. Er zijn ook goede restaurants, die hoofdzakelijk voor oudere Duitse en Zwitserse mannen met hun jonge Filipijnse vriendinnen cateren. Bij een Zwitsers restaurant krijgen we voor een luttel bedrag enorme wijnglazen boordevol Australische Merlot ingeschonken. Lekker bij de Thaise curry.
De overtocht naar Siquijor in een afgesloten airco-veerboot is nog onstuimiger dan die van de vorige dag en vele passagiers maken gretig gebruik van de uitgereikte kotszakjes. Het uitladen van de fietsen zorgt in de storm en de stromende regen weer voor de nodige stress, maar met veel kunst- en vliegwerk bereiken ze toch de wal. We belonen de kruiers rijkelijk voor hun even spontane als onmisbare diensten. In het Coral Cay Resort, een strak geleid bungalowcomplex van een Australiër met goed restaurant, rusten we een paar dagen uit. Het weer is winderig en regenachtig, maar dat weerhoudt ons er niet van het eiland per fiets te verkennen. Oude Spaanse kerkjes, heuveltjes en dorpjes met vriendelijke mensen bepalen het beeld van Siquijor.
De wegen zijn heel rustig en grotendeels geasfalteerd, dus het is lekker fietsen hier, weer vergezeld door de vele Hey Joe's van de lokale bevolking. De stranden zien er ook prima uit, maar daarvan kunnen we alleen genieten tijdens de tamelijk schaarse opklaringen. Na een dag of drie wordt het tijd om te vertrekken, maar alle veerboten zijn door de overheid stilgelegd vanwege de storm, iets wat geregeld voorkomt op de Filipijnen, ook in het 'rustige' winterseizoen.
We lezen nog maar eens een boekje en hopen op beter weer. Dat komt gelukkig snel en we zetten weer koers naar Dumaguete, waar de serveerster van het Zwitserse restaurant die de enorme bellen wijn inschenkt, gelukkig nog altijd niet ontslagen blijkt. Omdat de boot naar Bohol wegens "Big Wave" nog niet vaart, bezoeken we het plaatselijke historisch museum, dat met gemak de eerste plaats haalt op het lijstje met meest oninteressante musea die we her en der bezocht hebben. Misschien is er een verband tussen de tamelijk duistere geschiedenis van dit deel van de Filipijnen, zonder grote bouwwerken of illustere culturen, en de tentoongestelde treurigheid.
Twin Lakes
Het wordt tijd voor het serieuzere werk: vanuit Dumaguete maken we een dagtocht naar de Twin Lakes, twee kratermeren op 800 m hoogte. Zodra we over een stenig pad de eerste heuvel langs de kust bedwongen hebben, komen we in een andere wereld. Geen Hey Joe's meer, maar duistere blikken van dorpelingen die heel wat minder welvarend zijn dan de kustbewoners. De cola die we in een sari-sariwinkeltje kopen, wordt zwijgend door een klein luikje in het diefstalbestendige gaas doorgegeven. We vinden het maar vreemd... Gelukkig zijn de kinderen nog wel bereid te poseren voor ons en lachen ze blij als ze zichzelf op het schermpje terugzien.
Het pad wordt zo slecht en steil dat we twijfelen of we wel verder kunnen, we hebben tenslotte geen mountainbikes. Een dorpeling beweert dat de weg verder naar boven een stuk beter wordt. We zijn bereid hem te geloven, en inderdaad, af en toe verschijnt er glad asfalt tussen de plassen en kuilen, zodat we uiteindelijk de twee prachtig gelegen kratermeren op 800 meter hoogte toch weten te bereiken. Het landschap is meestal in nevels gehuld en in combinatie met de enorme varens en regenwoudbomen zorgt dat voor een mysterieuze sfeer.
De terugweg over het soms loeisteile pad gaat lekker vlot, totdat opeens alle olie uit mijn splinternieuwe Magura-rem loopt. Huh? Dan maar op één rem naar beneden. We raadplegen de internetsite van de Wereldfietser, maar veel wijzer worden we niet van de eindeloze discussie over de voors en tegens van de hydraulische Magura-remmen. De hotelreceptionist, die ons bij aankomst al heeft laten weten dat hij een enthousiast mountainbiker is, brengt uiteindelijk redding. Hij weet een goede fietsenmaker, zegt hij, en inderdaad, met het nodige gepruts lukt het een piepjonge monteur in een winkel vol Shimano-spul de rem te repareren en de leidingen weer met olie te vullen.
Rondje Negros
Nu het rijdend materiaal weer in orde is, kunnen we vanuit Dumaguete een rondje over Negros maken. Als we na een dag fietsen – onderbroken door een huis dat de weg oversteekt (filmpje) – een resort zoeken dat in de reisgids aanbevolen wordt, kunnen we dat niet vinden en de bevolking weet ook van niks. Verder fietsen dan maar. Ja, over 3 km is er een resort, zeggen een paar dronken mannen, maar je kunt er niet slapen. Toch bedankt. Ga naar Casa Rosario, zegt een ander, over 7 km. De zon staat al angstwekkend laag aan de hemel, dus we moeten opschieten want in het donker fietsen is niet echt een optie. Een lift met een jeepney is ook al niet mogelijk, want die stoppen blijkbaar al rond vijf uur. We vragen het nog een paar maal en Casa Rosario komt steeds verder weg te liggen. Uiteindelijk, na nog diverse optimistische kilometeropgaven van de locals, rijden we vlak voor zonsondergang het terrein van Casa Rosario op. Er zijn geen gasten, ook al is het zaterdag, maar er is wel een prachtig strand en ook nog een zwembad, en ze kunnen ook nog tepanyaki voor ons maken, mits we precies om 18.30 uur aan tafel verschijnen. Perfect!
Als we de volgende dag de grens tussen Negros Oost en Negros West gepasseerd zijn, verslechtert het wegdek dramatisch. We ploegen over grove keienpaden en door mul zand langs geïsoleerde vissersdorpen richting Sipalay, waar de westerse beschaving weer wacht in de vorm van Duits duikresort Artistic Diving, met mooie bungalows, een mooi strand en helaas matig eten. Onze komst per fiets baart nogal wat opzien bij de staf en de gasten; de meeste bezoekers hier komen per minibus rechtstreeks van het vliegveld en zien van het eiland niet veel meer dan het resort en de wonderlijke wereld onder water.
Na een paar dagen luieren, snorkelen en duiken vervolgen we onze rondrit over Negros over een licht heuvelachtige weg in een mooi landschap van rijstvelden en kalme dorpjes. De enige dissonant zijn de zwaarbeladen aftandse suikertrucks, die in een slakkentempo de hellingen beklimmen, enorme roetwolken uitbrakend. Die avond kost het in Kabankalan weer de nodige moeite een restaurant te vinden. Het is een tamelijk grote plaats maar om zeven uur is er nog maar weinig leven op straat, behalve bij de Jollibee, de Filipijnse variant van McDonalds, waarvan we de aantrekkingskracht niet zo goed begrijpen.
Van Kabankalan naar Blais
Als we de volgende ochtend de centrale bergrug van het eiland willen oversteken, brandt de zon ongenadig heet op het asfalt, maar hoe hoger we komen, hoe koeler het wordt; de fraaie, rustige pasweg, die tot 500 m hoogte reikt, kent gelukkig niet al te brute stijgingen. In de afdaling genieten we van prachtige uitzichten op de oostkant van Negros. De enorme rookwolken van de branden die op de suikerplantages zijn aangestoken om de staken na de oogst op te ruimen, verpesten het uitzicht gelukkig maar gedeeltelijk. In Blais, waar we overnachten, is de atmosfeer bijna even adembenemend smerig als in Cebu-stad, en dat wil wat zeggen...
We stuiten in Blais op een grote avondmarkt vol eten en drinken, zoals die in de rest van Zuidoost-Azië in vrijwel elke plaats te vinden is, maar hier eerder een bijzonderheid lijkt. We zien niemand eten; kennelijk is het de bedoeling de gerechten in een plastic zak mee te nemen en thuis te verorberen. Nee, van de Filipijnse eetgewoonten begrijpen we niet veel.
Langs plantages en een enorme suikerfabriek, waar een een langzaam wegroestende oude stoomloc langs de weg geparkeerd geparkeerd staat, rijden we terug naar Dumaguete, onze hub op deze reis, waar we de veerboot naar Bohol nemen. Voor het eerst zien we een hele groep rugzaktravelers. Blijkbaar ligt Bohol op de route van het internationale Lonely Planet-toerisme, in tegenstelling tot Negros en Cebu, die hoofdzakelijk door duikers en oudere blanke mannen met jong Filipijns gezelschap worden bezocht. Tagbilaran, de hoofdplaats van Bohol, is een relatief rustig stadje met een drijvend restaurant in de haven, waar je heel behoorlijk kunt eten. De garnalen met zeewier smaken er prima.
Van Tagbilaran naar Cabilao
Het wordt weer tijd om te relaxen en daarom zetten we koers naar het autoloze eilandje Cabilao, voor de westkust van Bohol. Onderweg lezen we in dorpjes op borden dat de bevolking tussen 23 en 4 uur de straat niet op mag en minderjarigen zelfs niet na 22 uur. Alles lijkt hier pais en vree, maar we kunnen ons wel voorstellen dat dat niet altijd zo is in een land waar een fles rum van 40% niet meer dan € 0,30 kost en bij wijze van spreken de halve bevolking gewapend rondloopt (Zelfs als we een supermarkt bezoeken, moeten we ons meestal tussen een cordon met mitrailleurs bewapende beveiligers door wringen – overigens hebben we in een maand fietsen niets van enige onveiligheid gemerkt).
De weg voert langs vele sfeervolle oude Spaanse kerkjes, bij de ingang voorzien van borden met verklarende tekeningen die al te vrijpostig geklede dames en heren buiten de deur moeten houden.
Op Cabilao is de helling van de kade naar het dorp zo verraderlijk steil, dat we met onze fietsen halverwege blijven steken en niet meer voor- of achteruit kunnen. Met hulp van een paar plaatselijke sterke mannen komen we alsnog boven en hobbelend over paden vol kuilen gaan we op zoek naar accommodatie op dit autoloze eiland.
De sfeer in twee dure duikresorts die we bezoeken is zo onaangenaam dat we direct weer vertrekken. Zich vervelende duiktoeristen – het weer is niet best – staren ons vanuit de restaurants vijandig aan, alsof we niet goed wijs zijn om ons hier met de fiets te wagen.
Heel wat prettiger is het in de Cabilao Beach Club (CBC), waar we met een cocktail verwelkomd worden en een mooie hut aan het strand krijgen. De sfeer is hier relaxed en zelfs de giftig ogende slang die we 's avonds op ons terras aantreffen, kan de idylle niet verstoren. Dat geldt helaas wel voor de gigantische smogwolk die we elke middag in de verte boven het eiland Cebu zien ontstaan, daar waar Cebu-stad moet liggen.
Het eten in het restaurant van het resort is weer eens niet bijzonder; we blijven het vreemd vinden dat er ook hier, zoals zo vaak, geen verse vis op het menu staat, ook al ligt er een vissershaven letterlijk naast de deur. Wel is er volop Bratwurst, Sauerkraut en Jägerschnitzel uit de diepvries voor de Duitse en Zwitserse duikers, van wie er een voor sensatie zorgt door pardoes met veel kabaal languit bewusteloos op de vloer te klappen. Toch een duikje te veel genomen kennelijk. Hij wordt vakkundig opgelapt door collega-duikers. Een van hen vertelt dat al driemaal aan de dood ontsnapt te zijn tijdens duikavonturen en bij Tenerife eens twee dagen aan een gekapseisde zeilboot in het water te hebben gelegen voordat er redding kwam opdagen. Fietsen is misschien toch gezonder, opperen we voorzichtig, maar veel begrip krijgen we niet voor deze gewaagde opinie in dit duikwalhalla.
Chocolate Hills
Cabilao bevalt ons wel met zijn stranden en gehuchten met vriendelijke dorpelingen, die alleen over hobbelige paden te bereiken zijn, maar we moeten verder want op Bohol wacht ons de enige Algemeen Erkende Grote Attractie in de wijde omtrek, de Chocolate Hills rond Carmen, die op de Unesco-Werelderfgoedlijst staan. De weg erheen voert langs grote nieuwe kerken in felle kleuren; het katholicisme bloeit hier kennelijk als nooit tevoren.
We brengen een bezoekje aan het Tarsier Centre, gewijd aan het spookdiertje, waar we drie van deze kleinste primaten ter wereld in een kooi te zien krijgen en door de bewaker bijkans gedwongen worden deze schuwe nachtdieren met flits te fotograferen. Gelukkig lijken ze hier behoorlijk aan mensen gewend. Op Sulawesi zagen we ze al eens in het wild, wat toch meer indruk maakte. Hoe dan ook, het blijven vertederende beestjes om te zien.
Tussen de rijstvelden doemen de eerste perfect gevormde, circa 40 m hoge ronde heuveltjes op; het is werkelijk een heel bijzonder panorama en we gaan op zoek naar een kamer in het Chocolate Hills Resort, een deels verlopen staatshotel waar de grootschalige renovatie zo lang duurt dat de weinige gerenoveerde kamers inmiddels alweer een renovatie toe zijn. Als we een kamer met uitzicht over een groot deel van de 1268 heuvels (ze zijn geteld) aangeboden krijgen, hoeven we niet lang te aarzelen. In de avondschemering is het uitzicht vanaf ons balkon op deze kalksteenheuvels fenomenaal. Hoe ze ontstaan zijn, is niet helemaal duidelijk; mogelijk gaat het om deels geërodeerde koraalbergen. Ze zijn bedekt met gras, dat in de droge tijd bruin kleurt, vandaar de naam Chocolate Hills.
Op het uitzichtpunt boven het hotel treffen we bij de zonsondergang, als de heuvels zich in fraaie pasteltinten het duidelijkst aftekenen, tot onze verrassing alleen een groep Chinezen aan die het wonderbaarlijke natuurverschijnsel komt aanschouwen, en dat terwijl er op enkele kilometers afstand duizenden toeristen aan het strand bivakkeren. Iets lijkt er niet helemaal te kloppen in de marketing van het Filipijnse toerisme, want dit lijkt ons op dit tijdstip een niet te missen attractie; ook in het hotel zijn we trouwens vrijwel de enige gasten.
Het avondeten in het hotel krijgt een extra dimensie in de vorm van reusachtige motten, zo groot als vleermuizen, die nerveus rondfladderen en de serveersters het leven zuur maken.
Van Bohol naar Moalboal
Na een nacht in het door Belgen gedreven Nuts Huts (bij Loboc), een bijzonder eco-resort voor backpackers in een uitermate vochtig rivierdal dat we via een krankzinnig lange trap omlaag bereiken, rijden we naar het strand van Panglao, op zoek naar beach life. Het overvolle strand, dat in de reisgids nog aangeprezen wordt, is weliswaar hagelwit maar blijkt slechts enkele tientallen meters lang en wordt geheel omzoomd door veel te dure maar niettemin tot de laatste kamer bezette hotels. Er heeft hier een ware bouwexplosie plaatsgevonden. In het smerige, verrommelde dorp, dat uit twee straten bestaat, heerst een chaotische drukte van knetterende brommers vol roodverbrande toeristen en chagrijnige Filipino's. Nadat we van de schrik bekomen zijn, wat wel een stief kwartiertje duurt, maken we rechtsomkeert en halen nog net de veerboot naar Dumaguete, vanwaar we de volgende dag naar Cebu terugkeren en naar het duikoord Moalboal rijden. Daar blijkt het heel wat beter toeven dan in Panglao, al is er geen mooi strand. Er zijn gezellige restaurantjes waar 's avonds vis gegrild wordt en vanaf ons balkon hebben we een prachtig uitzicht over de zeestraat en Negros in de verte.
We maken een fietstochtje naar een uitzichtpunt in de omgeving, beschreven in de gids Cycling Philipppines. Er staan bankjes en de tuin is fraai onderhouden, maar de route erheen is alleen voor brommers en fietsen berijdbaar en we kunnen ons niet voorstellen dat hier ooit een toerist komt. Ook hier lijkt weer iets niet helemaal goed gecoördineerd; we concluderen dat het toerisme in dit deel van de Filipijnen grotendeels nog in de kinderschoenen staat; er zijn echt wel interessante bezienswaardigheden, maar het wordt je niet echt gemakkelijk gemaakt ze te bezoeken.
Van Moalboal naar Cebu
We zijn bijna aan het eind van de reis en het wordt tijd tijd voor de laatste etappe van MoalBoal naar Cebu, dwars over het eiland. Op de kaart afgaand vermoeden we dat het een drukke, weinig interessante weg is, maar het tegendeel blijkt waar. Er is weinig verkeer, de route slingert lichtjes naar 300 meter stijgend fraai tussen de bergen door en de afdaling naar Carcar is prachtig. We wagen ons uiteindelijk toch in de Jollybee, de alomtegenwoordige fastfoodketen, waar de rundvleesreepjes met onbeperkt hete saus eigenlijk best lekker blijken. Gesterkt door deze maaltijd besluiten we de fietsen niet in een jeepney te gooien, maar op eigen kracht de hel van Cebu binnen te fietsen. De weg is heuvelachtiger dan we ons van een maand terug herinneren en het verkeer blijkt nog minstens even hels, dus we zijn blij dat we het terrein van het Montebello Villa Hotel weer op fietsen, weliswaar met beroete longen, maar verder ongedeerd. We worden met een saluut verwelkomd door de portier, en met een colaatje bereiden we ons aan het zwembad voor op de terugkeer naar het winterse Nederland. Als we terugkijken op de reis, zijn we het met elkaar eens: deze eilanden bieden weinig eigen cultuur en veel te vaak beroerd eten, maar de vriendelijkheid van de bevolking en het relaxte fietsen in een groene omgeving langs mooie kusten vergoeden veel.