Via de la Plata, mei-juni 2018
De Zilverroute andersom, van Santiago de Compostela naar Sevilla
Vanuit het oosten en zuiden kun je via diverse pelgrimsroutes door Spanje en Portugal naar Santiago de Compostela fietsen, maar je kunt er natuurlijk ook vandaan fietsen, tegen de stroom in. Wij kozen daar ditmaal voor, omdat we liever van koud naar warm fietsen (dit pakte anders uit) en vooral omdat we in 2009 al eens vanuit Nederland naar de illustere Plaza del Obradoiro in Santiago waren gefietst (verslag) en meenden dat die tocht door een tweede aankomst in onze herinnering minder speciaal zou worden. Vandaar dat we op een regenachtige ochtend in mei vanuit Santiago de Compostela koers zetten naar het zuiden, op weg naar Sevilla over de Via (of Ruta) de la Plata, de Zilverroute, een pelgrimsroute die deels een Romeinse weg volgt. We fietsen de variant zoals beschreven in de routegids Zilverroute van Paul Benjaminse.
Van Santiago naar Ourense
Al meteen na vertrek raken we door een foute gpx-track verzeild op de onverharde wandelroute van de Ruta de la Plata; vanwege de forse plassen op het pad maken we snel rechtsomkeert, terug de asfaltweg op. We fietsen door een Galicisch heuvellandschap met groene weiden en geurende, maar doodse eucalyptusbossen over rustige wegen naar het zuidoosten, richting Ourense. Opvallend in het ietwat rommelige, versnipperde landschap zijn de granieten horreos, waarin graan en dergelijke wordt opgeslagen, beschermd tegen knaagdieren. Voor de zekerheid bellen we hostal restaurante Galicia in Agolada of er plek is; in de wijde omtrek van die plaats is verder geen accommodatie. Het blijkt geen probleem. Die avond zijn we de enige gasten in het restaurant, maar dat zijn we in Spanje buiten de toeristenplaatsen wel gewend.
Spectaculaire attracties zijn er in deze streek niet, maar af en toe stuiten we op een bezienswaardigheid waar je op reis met de auto nooit halt zou houden, zoals een toevallig geopend dorpskerkje in Piñor, dat door de dorpelingen voor een feest wordt opgesierd. Trots tonen ze ons het mooie barokretabel. Daarop trekt St-Rochus, die net als St.-Jacobus een staf in zijn hand heeft, zijn mantel op om zijn pestbuil te laten zien. Een lange afdaling breng ons in Ourense aan de Rio Minho, waar het best gezellig is en je midden in de stad in de openlucht een bad in de warme bronnen kunt nemen.
Van Ourense naar Zamora
Als je door Spanje reist, valt het altijd weer op hoe vaak er in de dorpen feest wordt gevierd. Op deze zondag heeft het hele dorp Allariz zich in middeleeuwse kledij gestoken voor een groots dorpsfestijn. Iedereen is in opperbeste stemming, van leerlooiers tot molenaars en prostituees in travestie, en het bier vloeit al rijkelijk. We fietsen verder, langzaam stijgend naar de Alto das Estibades van 848 meter, waarna we via een lange afdaling van ruim 7 km over een brede asfaltweg Verin bereiken, bijna 500 m lager en niet ver van de Portugese grens. Hier kunnen we richting Zamora kiezen voor een Spaanse variant via Pueblo de Sanabria en een Portugese variant via Bragança. We gaan voor Portugal en rijden door een mooie, verlaten streek vol bloeiende brem en lavendel richting grens. Een bejaarde Ernest Hemingway spreekt ons aan; hij is een echte globetrotter en heeft nu op de Portugese grens een boerderij gekocht waar hij op de steile helling Riesling-druiven heeft aangeplant. Dat wordt vast bijzondere wijn.
Aan de Portugese kant ogen de huizen armoediger; de dorpen lijken goeddeels verlaten en verkeer is er vrijwel niet. We krijgen een paar waanzinnig steile korte hellingen het rivierdal uit voor de kiezen en na ruim 1000 hoogtemeters bereiken we Vinhais, waar we in 2001 al eens waren. Het pension waar we toen logeerden en op ingewandensoep getrakteerd werden bestaat niet meer (het opschrift is er nog wel), zo zien we in de stromende regen, maar gelukkig weet de pompbediende op het tankstation (tip!) een restaurant in het dorp dat keurige kamers verhuurt – de kletsnatte bagage zetten we zolang maar in de badkamer. Ook nu is het avondeten volgens de "eten wat de pot schaft"-formule, maar de gevreesde ingewandensoep staat gelukkig niet op het menu.
De N103 naar Bragança is bochtig en heuvelachtig, maar niet druk. We stijgen met 5 tot 8% weer tot bijna 900 meter en na de kille, natte afdaling komen we in een supermarkt in Bragança weer op temperatuur bij de traditionele pasteis de nata met koffie (vaste prijs €1). Dat was tegelijk zo'n beetje de laatste kans op deze Portugese lekkernij, want de weg naar de Spaanse grens loopt door een vrijwel verlaten streek.
De afdaling van 350 m vanaf de niet aangegeven afslag naar Spanje, die we eerst voorbij rijden,is nog knap spannend door dreigend noodweer en kent vlak voor de grensrivier Rio Manzanas nog een geniepige tegenstijging, maar na nog twee klimmetjes van elk zo'n 200 m bereiken we dan toch hotel Rural La Pobla in het rustieke bergdorp Figueruela de Arriba, met modern ingerichte kamers en prima avondeten voor weinig geld: € 7 pp voor drie gangen met wijn.
Richting Zamora blijft het landschap leeg en op de hoogvlakte zijn de bomen soms nog kaal, al is het ver in mei; het klimaat is hier blijkbaar nogal ruig. In een van de tamelijk armoedige dorpen, waar de huizen van ruwe natuursteen zijn gebouwd, wordt ons toegeroepen dat we verkeerd rijden: Santiago is de andere kant op! er moeten dus regelmatig pelgrimfietsers langskomen, maar wij zien er maar heel weinig tijdens onze reis.
Zamora blijkt behoorlijk opgeknapt sinds ons eerdere bezoek in 2001. Keurige plantsoenen, een grotendeels autovrij centrum en opgefriste monumenten maken het tot een aangename stad, waar je zelfs op het centrale plein nog altijd voor weinig geld (€ 12) een prima driegangenmaaltijd voorgeschoteld krijgt. De kathedraal is zeker een bezoek waard vanwege de vele kunstschatten, waaronder een fel-realistische liggende moderne Christusfiguur van Luis Álvarez Duarte in de Capilla de Santa Inés, Vlaamse wandtapijten en altaarstukken met bloederige taferelen, zoals een lichaam zonder hoofd waarbij het bloed uit de nek spuit. Vanuit het park bij de hooggelegen kathedraal hebben we een mooi uitzicht over de rivier de Duero en de omgeving van de stad.
We verlaten Zamora via de romaanse brug over de Duero en fietsen door een vrij kaal landschap met af en toe een stil dorpje zuidwaarts. Later moeten we bij gebrek aan alternatieven de brede N630 volgen, ooit een belangrijke doorgaande weg met vele voorzieningen, maar nu vrijwel verlaten, sinds de vlakbij aangelegde autovía al het autoverkeer trekt. De vele gesloten tankstations versterken het desolate karakter nog. Het is koel en zwaarbewolkt, gelukkig geven de vele felrode klaprozen en andere bloemen het lege landschap van de meseta wat meer kleur.
Salamanca met zijn vele monumenten kunnen we natuurlijk niet ongezien voorbijfietsen, en hier pauzeren we een dagje. Hostal Barcelona heeft geen opslagruimte voor de fietsen, maar we kunnen ze met de sturen dwars op het balkon aan de straatkant stallen. Voor het eerst tijdens deze tocht komen we drommen toeristen tegen, die de smalle, grotendeels autovrije straten van de binnenstad verstoppen.
De Plaza Mayor, volgens veel Spanjaarden het mooiste plein ter wereld, is grotendeels afgesloten wegens opnamen van een historische film, die gezien de figurantenuniformen in de tijd van de Spaanse Burgeroorlog speelt. 's Avonds zijn alle rekwisieten opgeruimd en kunnen we het beroemde plein met de sfeervolle arcaden rustig bekijken.
Behalve de Plaza Mayor en het bekende Casa de las Conchas (Huis met de schelpen) bezoeken we ook de nieuwe en de oude kathedraal met een uniek altaarstuk en net als in Zamora diverse fel-realistische christusfiguren. Ook het kleine, maar fijne art nouveaumuseum Casa Lis met zijn prachtige glas-in-lood-ramen blijkt een bezoekje waard. Van de universiteit (de oudste van Spanje) bestuderen we alleen de rijk bewerkte gevel in platerescostijl, op zoek naar de beroemde kikker op het doodshoofd.
Van Salamanca naar Mérida
Na Salamanca stijgt de stille landweg in het vrijwel boomloze landschap van de meseta kalmpjes naar een hoogte boven de 1000 meter. Langzaam verdwijnt Salamanca achter de horizon. We zijn blij dat de wind uit het noordwesten blaast (al sinds ons vertrek uit Santiago trouwens), met storm tegen zal het hier geen pretje zijn.
Langs de weg zien we diverse Romeinse mijlpalen en af en toe een paar pelgrimwandelaars, als onmiskenbaar teken dat we op de juiste route zitten. Het landschap wordt bergachtiger, met reusachtige granietblokken, en er verschijnen steeds meer steeneiken, waartussen potige runderen grazen. Dit is het gebied waar veel vechtstieren worden gefokt.
Na een laatste stevige klim hebben we uitzicht op Béjar, dat heel vals op een flinke heuvel tussen twee diepe rivierdalen in ligt. Om in het stadje te komen, moeten we eerst flink afdalen en dan weer omhoog klimmen. We eten bij restaurante Juli, een typisch familierestaurant, waar de uitstekende en enorme chuletón de ternera (kalfskotelet) de trots van de uitbater is; hij komt wel drie keer vragen of het lekker is.
Om Béjar te verlaten, moeten we het hele langgerekte dorp door fietsen, en dat gaat niet snel, want ook hier is vandaag een dorpsfeest en er valt veel te bekijken. Vandaag is de Processie van Corpus Christi en overal zijn de inwoners bezig met de laatste voorbereidingen voor de optocht. Grote zakken lavendel worden op straat uitgestrooid en de pleinen zijn met bloemtapijten opgesierd.
We klimmen naar de Puerto de Béjar van 950 meter, de grens met Extremadura, en dalen snel af. Het landschap wordt steeds weelderiger, er zijn hier veel bronnen. Voor het middeleeuwse Hervas maken we een kleine omweg. Het dorp ligt pittoresk tegen de achtergrond van flinke bergen en heeft een joodse wijk met witgepleisterde huizen, waarvan sommige muren met dakpannen zijn bedekt. Dat trekt nogal wat dagjesmensen en horeca is dan ook ruim aanwezig. Tijd voor een koffiepauze. Na Hervas volgt nog een flinke afdaling en uiteindelijk rijden we op een hoogte van 350 tot 400 meter urenlang door de dehesa, een open landschap van steeneiken en weiden, dat zich hier eindeloos uitstrekt. Irritant is dat de enorme percelen vrijwel altijd met prikkeldraad zijn afgezet, zodat je vaak kilometerslang nergens even langs de weg kunt gaan zitten.
In de buurt van de Romeinse ruínes van Caparra, waar we op een gesloten hek stuiten wegens eindeloze lunchpauze, kunnen we een aantal kilometers over de onverharde wandelroute fietsen. Dan blijkt dat de dehesa verrassend mooi kan zijn. We zien schildpadden in poeltjes en eindeloos veel bloeiende planten. Helaas is het pad niet al te best befietsbaar en uiteindelijk kiezen we voor glad asfalt om naar Plasencia te rijden, waar het wemelt van de ooievaars. Alleen al op de toren van de kathedraal tellen we zeker vijf nesten vlak naast en boven elkaar.
Nog veel meer vogels zien we de volgende dag in het Parque de Monfragüe langs de Taag, waar tientallen gieren en adelaars vlak boven ons hoofd zweven. Het is een spectaculair gezicht om de vogels op de steile rotswanden bij hun nesten te zien landen. Het routeboekje biedt de keuze via Caceres dan wel Trujillo naar Merida rijden, maar rept merkwaardig genoeg slechts terloops over al dit natuurschoon. Ook Trujillo blijkt de moeite waard, want het is een sfeervol, hooggelegen stadje met heel wat monumenten uit een glorieuzer verleden. We arriveren er na een lange vals-plat-klim over een kaarsrechte, winderige weg.
Ons hostal ligt pal aan de Plaza Mayor, waar de conquistador Francisco Pizarro te paard op het voetvolk neerkijkt. Het beeld is een recent geschenk van een Amerikaanse beeldhouwer die het eerst aan Mexico had aangeboden als standbeeld van Hernán Cortéz, maar dat land weigerde het beeld van de Spaanse kolonisator in ontvangst te nemen.
Na een stevig ontbijt van churros en café con leche rijden we nog een tijdje over de hoogvlakte, waarna we snel bijna 300 meter afdalen en de stille weg langs het grillig verlopende Canal de Orellana oppakken. Dit irrigatiekanaal uit het Franco-tijdperk voorziet meer dan 8000 boerenbedrijven van water (of zou die moeten voorzien, want het kanaal is behoorlijk lek en ruim 30% van het water gaat verloren, zo lezen we in de krant). Het is een behoorlijk saai traject van ruim 30 kilometer langs talloze olijfgaarden en hier en daar maïs- en rijstakkers. We zien ook grootschalige olijfteelt op de wijze van de moderne appelteelt met laagstamboompjes, en vragen ons af of de dagen van de indrukwekkende, grillig gevormde "ouderwetse" olijfbomen geteld zijn. De route langs het kanaal schiet wel lekker op en al snel komen we in de buurt van Merida, waar de drukte ineens toeneemt.
Als we na 102 vlotte kilometers op de monumentale Plaza Mayor aankomen, blijkt die met een aantal moderne horecabouwsels "opgefleurd" te zijn. Geen gezicht! Het indrukwekkende Museo Nacional de Arte Romano met zijn beroemde verzameling Romeinse kunst hebben we eerder al eens bezocht; ditmaal bekijken we het Romeinse theatercomplex achter het museum, dat ook zeer de moeite waard is.
Al ruim een week lukt het ons tussen alle buien door te fietsen, maar in Mérida is het dan toch raak en moeten we een tijdje schuilen tegen de plensbui. Volgens de Spanjaarden is dit de koudste en natste lente sinds mensenheugenis, en inderdaad, zelfs in het laaggelegen Merida haalt de temperatuur nauwelijks de 20 graden. Eerder hoorden we van kamperende landgenoten al dat ze op een camping bij Salamanca door hagel en sneeuw waren overvallen.
Voordeel van de koelte is dat we zonder moeite een flinke stadswandeling langs nog meer Romeinse resten en de fraaie arena voor stierengevechten kunnen maken. In het arenagebouw zijn de muren opgesierd met oude posters en opgezette stierenkoppen, onder andere van een stier die ooit uit de arena wist te ontsnappen.
Van Mérida naar Sevilla
Onderweg naar Zafra zien we de gevolgen voor de landbouw van alle nattigheid: ondergelopen wijngaarden tot aan de horizon. We stijgen de hele dag langzaam door in een landschap van wijn- en olijfgaarden, en worden bij Los Santos de Maimona nog op een paar extreem steile hellingen getrakteerd. Ze zijn gelukkig niet erg lang. Zafra is de verrassing van deze reis. Volgens Rik Zaal in zijn onvolprezen Spanje-gids is Zafra een beetje "suf", maar dat is niet onze ervaring.
We arriveren in een prachtig wit stadje met een gezellige plaza, geflankeerd door palmbomen, waarop we vanuit onze kamer in hotel Las Palmeras uitkijken. Het hotel heeft een mooie Zuid-Spaanse ontbijtpatio en individueel ingerichte kamers en is uitgesproken goedkoop (buiten het hoogseizoen, wanneer het in Zafra een behoorlijke toeristenkermis schijnt te zijn).
In de Iglesia de la Candelaria zien we een zeldzaam rijk bewerkt altaarretabel en nog een ander retabel met schilderingen van Zurbarán – we zijn de enige bezoekers. Het eten in bar-restaurant Meraki op het plein blijkt ook uitstekend, er staat een kok met ambitie achter het fornuis. De ober serveert een prima wijn van €9 de fles; hij schudt zijn hoofd als we hem vertellen dat die les in een Nederlands restaurant vier tot vijf keer over de kop gaat. Eerlijk is eerlijk: hij verdient vast ook aanzienlijk minder dan zijn Nederlandse collega.
De etappa van Zafra naar El Real de la Jara volgt een heuvelachtig traject stille wegen door een gebied met veel graanvelden, waar de tarwe ondanks het slechte weer al bijna rijp is. Puffend vervloeken we het routeboekje op een helling van 15% in de buurt van Monesterio, om even later te ontdekken dat we een afslag hebben gemist die deze kuitenbijter omzeilt. Dan volgen we weer een flink stuk de vrijwel verlaten N630, op een paar honderd meter van de drukke autovía, en de laatste 10 km gaan over een hobbelig onverhard pad, gevolgd door de passage van een overstroomd beekplateaubij de kasteelruïne van El Real de la Jara, kortom een fraaie, afwisselende etappe door een typisch Zuid-Spaans landschap vol bloemen.
El Real de la Jara biedt niet veel keuze in onderdak; ons pension ligt op een rare plek op een soort industrieterrein, maar de eigenaar is heel vriendelijk en wil ons per se met de auto naar het restaurant in het dorp brengen, een kilometer verderop. Zien we er zo afgetobd uit? We redden ons wel, zeggen we, en uiteindelijk geeft hij toe.
Intussen bevinden we ons aan de Andalusische zijde van de Sierra Morena en is Sevilla niet ver meer. Een tijdlang loopt de weg vrijwel vlak op een hoogte van zo'n 500 meter. Als we inkopen doen in Almadén de la Plata verzekert de winkelier ons met een ernstig gezicht dat we ontzettende mazzel hebben omdat het hier normaal gesproken begin juni al bloedheet is, vorig jaar zelfs ruim boven de 40 graden! Het is haast niet voor te stellen... Bij Castilblanco de los Arroyos volgt dan de laatste afdaling naar de Campiña Betica, de enige grote Spaanse laagvlakte, die 's zomers een bakoven is, maar waar het dit jaar begin juni nog uitzonderlijk koel is.
We zien Sevilla al van verre liggen en fietsen op ons gemak door de stad, die we helemaal niet meer herkennen na ons vorige bezoek in 2001. Waar toen nog het autoverkeer voortraasde, zijn nu brede voetgangersstraten en de meeste pleinen zijn autovrij. Als we tussen de enorme toeristenmeute door fietsend bij de de kathedraal aankomen, zien we tot onze schrik dat die op het punt van sluiten staat, om 17 uur al, en we hebben nog geen pelgrimsstempel! Een van de bewakers zwicht voor de smekende blikken van twee radeloze fietsers en regelt alsnog bliksemsnel een sello. Missie volbracht, het vliegtuig naar huis wacht!
Gefietste route
Etappe | Km* | Stijging in m** |
---|---|---|
(0) Vliegveld – Santiago de Compostela (Pension Plaza de Galicia) | 14 | 170 |
1. Santiago – Agolada (Hostal Restaurante Galicia) | 64 | 1516 |
2. Agolada – Ourense (Hotel Puente Romano) | 71 | 1034 |
3. Ourense – Verín (Hotel A Morada Do Cigarrón) | 71 | 1228 |
4. Verín – Vinhais (restaurante Rossio) | 57 | 1480 |
5. Vinhais – Figueruela de Arriba (Hotel Rural La Pobla) | 74 | 1475 |
6. Figueruela de Arriba – Zamora (Hostal Bajo La Muralla) | 81 | 823 |
7. Zamora – Salamanca (hotels) | 69 | 711 |
8. Salamanca – Béjar (Hostal Turnat) | 78 | 1020 |
9. Béjar – Plasencia (Hostal La Muralla) | 79 | 763 |
10. Plasencia – Trujillo (Hostal Nuria) | 81 | 1149 |
11. Trujillo – Mérida (Apartamentos El Templo Suites) | 101 | 679 |
12. Mérida – Zafra (Hotel Las Palmeras) | 71 | 876 |
13. Zafra – El Real de la Jara (Hostal La Encina) | 74 | 1027 |
14. El Real de la Jara – Sevilla (Ibis Sevilla) | 91 | 909 |
(0) Ibis Sevilla – Luchthaven Sevilla | 10 | |
Totaal | 1009 km |
* Inclusief omwegen voor boodschappen etc.
** Op basis van gecorrigeerde gps-data