Maleisië 1994
Van Bako tot Kinabalu: nationale Parken van Sarawak en Sabah

Het eiland Borneo wekt bij menigeen associaties met uitgestrekte vochtige oerbossen vol wilde dieren, waar de mens slechts sporadisch in is doorgedrongen. Dat beeld is vrijwel overal op dit enorme eiland allang niet meer in overeenstemming met de werkelijkheid. Door de ongebreidelde houtkap, die voor elke bezoeker duidelijk zichtbaar is, heeft de natuur fors moeten inleveren, en alom rukt de beschaving op.

Nationale parken
Torenhoge hotel- en kantoorcomplexen zijn een vertrouwd beeld in Sabah en Sarawak, de Oost-Maleisische deelstaten die samen met het ministaatje Brunei het noordelijke gedeelte van Borneo vormen. Gelukkig zijn er verspreid over het eiland een aantal beschermde oasen waar je volop van de verbazingwekkende tropische natuur kunt genieten. Meestal zijn er bij de ingang van deze nationale parken voldoende voorzieningen aanwezig, zodat overnachten en de maaltijdvoorziening geen probleem vormen.

Kuching
Bij het binnenrijden van Kuching, de hoofdstad van Sarawak, worden we verrast door het grote aantal nieuwe en zelfs futuristische bouwwerken. Ook 's werelds grootste hamburgerketen is hier present. Een menuutje kost er driemaal zoveel als een rijstmaaltijd op straat, maar de hele dag zit het er vol french fries happende peuters. Houtkap en oliewinning hebben de nodige welvaart gebracht in deze modern ogende stad. Toch is Kuching een plaats met historie, want hier arriveerde rond 1840 de Britse avonturier James Brooke, de stichter van de dynastie der Witte Radja's, die meer dan een eeuw de macht over Noord-Borneo zou uitoefenen. Het paleis dat zijn opvolger Charles Brooke liet bouwen, dient nu als verblijfplaats van de gouverneur van Sarawak.
Ook Fort Margherita, waarin Brooke bescherming zocht tegen de aanvallen van piraten, bestaat nog. Het is nu een politiemuseum, waar de teksten bij de tentoongestelde voorwerpen waarschuwen tegen de gevaren van het communisme en drugs. Minder moralistisch getint is het Sarawak Museum dat gewijd is aan bevolking, planten en dieren van Borneo en een van de weinige niet te missen musea in dit deel van de wereld is.

Bako National Park
Op een uurtje rijden van Kuching ligt het zeer afwisselende Bako National Park. Hier vind je ongerept oerwoud, maagdelijke zandstranden en mangrovebossen, waar de uiterst merkwaardige neusaap zich schuilhoudt. Deze dieren, die in het Maleis orang belanda (Hollanders) genoemd worden, laten zich niet gemakkelijk bespieden. Tijdens een korte expeditie bij zonsopgang horen we weliswaar veel geraas in de bomen en zien we in de verte schimmen in het gebladerte bewegen, maar slechts heel even kunnen we een blik werpen op een mannetjesaap met zijn groteske reukorgaan, dat als een enorme kwab over zijn bovenlip hangt. De opkomende vloed verdrijft ons uit het mangrovebos. Heel wat makkelijker te bestuderen zijn de zeer brutale makaken, die er niet voor terugdeinzen blikjes vis, honingpotten en volle koppen thee vlak voor onze neus van de veranda van onze bungalow te jatten. Slechts door een precisiebombardement met colablikjes en enkele emmers water laten de apen zich voor korte tijd afschrikken.

We zijn vooral naar Bako gekomen voor de vleesetende planten, die hier in groten getale gedijen. Als we een van de uitgezette wandelingen door het bos volgen, zien we overal de bekers van diverse Nepenthes-soorten in de bomen en op de grond, sommige wel twintig centimeter lang. De bekers zijn gevuld met vocht waarin mieren, torren en andere insecten, die worden aangetrokken door de geur, onherroepelijk verdrinken, nadat ze uitgegleden zijn op de wasachtige bekerwand. Vervolgens worden ze door de enzymrijke vloeistof onderin de beker verteerd om als voedsel voor de plant te dienen. Tot onze verrassing leidt het pad ons naar een maagdelijk zandstrandje tussen de rotsen, waar een kalm zeetje uitnodigt om het zweet af te spoelen. Droog worden we niet meer, want in nog geen uur is de hemel geheel verduisterd door enorme donderwolken, waarna een ongekende wolkbreuk volgt.

Longhouses
De meeste Maleise nationale parken kennen prima voorzieningen. Er zijn informatiecentra ingericht over flora en fauna en bewegwijzerde paden zorgen ervoor dat je een goede indruk van de omgeving kunt krijgen zonder dat het bezoek het karakter van een expeditie krijgt. Meestal zijn er ook goede overnachtingsmogelijkheden. Dat geldt ook voor het Niah National Park, maar als wij op zoek gaan naar de receptie van de bungalows, treffen we slechts een drietal zeer dronken functionarissen die geen enkele interesse tonen in het verhuren van hutjes. Het is hen niet kwalijk te nemen, het is tenslotte Gawai, het grootste jaarlijkse feest van de Iban van Sarawak. In de longhouses wordt een week lang het eind van de rijstoogst en het begin van het nieuwe plantseizoen gevierd, hetgeen gepaard gaat met overdadige consumptie van tuak, de zelfgestookte rijstdrank. Hoe vrolijk het eraan toe gaat, ervaren we die avond zelf als we een bezoek brengen aan een van de longhouses, samen met een Nederlandse pater die al jaren in de streek woont en werkt. Onder toeziend oog van de geestelijke, die zelf Heerlijk Helder Hollands bier uit blik verkiest, nuttigen we enkele glazen tuak, waarna we onder grote hilariteit van de bewoners van het katholieke longhouse met een verentooi op ons hoofd een dansje opvoeren, geheel volgens het door de hedendaagse ontdekkingsreiziger Redmond O'Hanlon in Naar het hart van Borneo beschreven scenario.

Met de inmiddels behoorlijk vrolijk geworden pater rijden we in het holst van de nacht met grote snelheid slingerend over de smalle weg terug naar het dorp. Dat we de rit zonder schade of letsel volbrengen, mag waarlijk een wonder heten. Nee, in Holland zou hij nooit meer kunnen wennen, zegt hij, maar toch eet hij nog altijd liever boerenkool met worst dan rijst met sambal.

Vogelnestjes
De Niah-grotten zijn niet alleen beroemd door de imposante omvang en het archeologische belang – hier werd de oudste menselijke schedel van Zuidoost-Azië gevonden – maar ook door de activiteiten die erin plaatsvinden. Rond de avondschemering vindt er een enorme volksverhuizing plaats, als de miljoenen vleermuizen uitvliegen die overdag in de grotten huizen, terwijl grote zwermen zwaluwen dan hun toevlucht in de grotten zoeken. Bij zonsopkomst herhaalt dit spektakel zich in omgekeerde richting. Wij kunnen er helaas niet van genieten, want het hek dat toegang geeft tot het pad naar de grotten gaat om vijf uur al op slot. Zo moet het illegale oogsten van de zwaluwnestjes uit de grotten voorkomen worden. De nestjes vormen het hoofdingrediënt van vogelnestjessoep, een van de kostbaarste delicatessen van de Chinese keuken. Een kilo nestjes van de beste kwaliteit kan in Hongkong en de VS wel duizend gulden opbrengen. Erg effectief is het hek niet, want bij sluitingstijd heeft zich een groepje mannen bij het hek verzameld die zich gewillig laten opsluiten in het park om 's nachts hun lucratieve maar uiterst gevaarlijke verzamelarbeid te verrichten. Bij ons bezoek aan de grotten zien we dat het oogsten ook overdag doorgaat. In het halfduister ontwaren we verzamelaars die op wankele stellages van soms wel dertig meter hoog de nestjes van de wand halen. Elk jaar vallen er slachtoffers, maar de verdiensten zijn blijkbaar zo hoog dat vele waaghalzen bereid zijn hun leven te riskeren. Een minder riskante bezigheid die in de grot plaatsvindt, is het oogsten van de overvloedig aanwezige, penetrant ruikende mest van de vleermuizen en zwaluwen, die in de landbouw gebruikt wordt.

De beklimming van Mount Kinabalu
Wie enigszins fit is, mag bij een bezoek aan Oost-Maleisië de beklimming van Mount Kinabalu (4101 m) in Sabah niet overslaan. De beklimming van de hoogste berg tussen de Himalaja en Nieuw Guinea is technisch gezien niet moeilijk, omdat er vrijwel tot aan de top een steil, maar goed begaanbaar pad loopt, maar toch hebben de Maleise autoriteiten verordonneerd dat toeristen slechts onder begeleiding van een gids de beklimming mogen wagen. Wij krijgen Arnold als gids toegewezen, die ons van de ingang naar het nationale park op 1900 meter naar de allerhoogste hut op 3800 meter zal leiden. Dat lijkt een forse klim, maar we hebben weinig keus, want alle lager gelegen hutten zijn reeds volgeboekt. Arnold spreekt helaas slechts vier woorden Engels (`We must go now') en beperkt zich er verder toe ongeïnteresseerd achter ons aan omhoog te lopen door het fascinerende bergbos, dat beroemd is vanwege de Rafflesia, de grootste bloem ter wereld, en de vleesetende bekerplanten, waaronder enkele soorten die alleen hier voorkomen. De allergrootste is de Nepenthes Rajah, waarvan de beker een diameter van 30 cm kan bereiken. De negentiende-eeuwse botanicus Spencer St. John zou in een ervan zelfs een verdronken rat hebben aangetroffen. Dat hier inderdaad ratten voorkomen, ontdekken we in de Sayat-Sayat Hut, die we tegen de avondschemering in de stromende regen bereiken. Als we proberen de slaap te vatten, wat vanwege de hoofdpijn door de snelle stijging en de ijzige koude niet meevalt, ontdekken we tot ons afgrijzen dat de deze knaagdieren onbekommerd over onze slaapzakken en zelfs ons gezicht lopen.

Om half vier meldt gids Arnold zich weer, die de avond tevoren plotseling spoorloos verdwenen was. Buiten gekomen zien we op de helling van Mount Kinabalu een lang lint van lichtjes. Het bestaat uit tientallen toeristen met zaklantaarns, hoofdzakelijk Aziatische jongeren in poolkledij, die de nacht in een van de lager gelegen hutten hebben doorgebracht en proberen vóór zonsopkomst de top te bereiken. Velen verkeren in problemen door de ijle lucht en klimmen happend naar zuurstof voetje voor voetje omhoog. Gelukkig bieden touwen steun bij de beklimming van de gladde rotswand. Niet iedereen haalt de top; sommigen geven er zelfs de brui aan als ze nog maar een honderdtal meters te gaan hebben, uitgeput als ze zijn. De stemming onder de tientallen bedwingers van Low's Peak is uitgelaten, ondanks de wind en een temperatuur van rond het vriespunt.

Van het schitterende uitzicht op de top kunnen we helaas slechts kort genieten. Vlak na zonsopkomst benemen grote wolkenmassa's het zicht op de jungle in de diepte en de zee in de verte. Gids Arnold kwijt zich bij de afdaling opeens wél van zijn taak. Zodra we meer dan een meter van het geleidetouw afdwalen, werpt hij afkeurende blikken. Eenmaal in het bos toont hij zich ook erg ongelukkig met onze neiging af en toe een zijpad in te slaan, op zoek naar nog grotere bekerplanten.

De afdaling blijkt na enkele uren een lijdensweg te worden. Op steile gedeelten van het pad zijn traptreden aangelegd, waar onze beenspieren steeds meer problemen mee krijgen. Trillend op onze benen bereiken we de ingang van het park, waar ons een certificaat van de geslaagde beklimming verstrekt wordt, maar niet dan nadat Arnold aan de parkfunctionaris bevestigd heeft dat we inderdaad op de top gestaan hebben. Na Arnold een passende fooi verstrekt te hebben, laten we ons linea recta per auto naar de warme bronnen van Poring afvoeren, die 40 kilometer verderop in het nationale park liggen. De rest van de dag brengen we daar in de weldadige zwavelhoudende baden door.