Sumatra 1988
Bezoek aan een Batak-bruiloft en de vulkaan Sibayak
'En dan, een laatste hoek om, een laatste bocht, daar was Brastagi. Op de grasvlakte waren overal bungalows gebouwd. Bonte bloemen plekten vrolijk tegen al dat groen van gras en het bos op de achtergrond. De meeste dezer bungalows waren rusthuizen van de cultuurmaatschappijen, ten gerieve van hun personeel, maar er waren ook privé villaatjes. (...) Hoe veel levendiger waren hier de kleuren! De hemel blauwer, het gras groener. (...) IJl en zuiver, als het kristalklare bronwater, de lucht.'
M.H. Székely-Lulofs - Rubber
"Hey Mister, Brastagi!" roept de bijrijder in de bus uit Medan in mijn richting. Ik wurm me uit mijn benarde positie achterin de volgepakte bus en kom half struikelend op de modderige hoofdstraat van Brastagi terecht. In een wolk van uitlaatgassen scheurt de bus luid toeterend weg. Twee uur lang zijn we tussen een groene oerwoudmuur door moeizaam naar de hoogvlakte geklommen, honderden bochten draaiend. In die tijd hebben de zon en de hitte van Medan plaatsgemaakt voor een kil motregentje en grijze wolken, die laag rond het dorp hangen. Er is geen spoor te zien van de nabije vulkaan Sibayak, de naamgever van het hotel dat ik zoek. `Hotel Sibayak? Een kilometer verderop,' vertellen de dorpelingen me. Ik trek een trui aan en loop slalommend tussen de plassen de hoofdstraat uit. Het begint harder te regenen.
Van oudsher staat Brastagi bekend als een oord waar je de hitte van het Sumatraanse laagland kunt ontvluchten. De Hollandse planters hadden er hun weekendhuisjes, en ook nu nog komen er in het weekeind veel bezoekers uit Medan. Het klimaat doet er bijna Europees aan; Brastagi ligt op 1400 meter, waardoor het er zeker 's avonds uitgesproken koel is. Een trui en een regenjack zijn er geen overbodige kledingstukken. Grootste trekpleister in de omgeving is, met enkele traditionele Batak-dorpen, de vulkaan Sibayak. Brastagi bezoeken zonder de Sibayak te beklimmen, dat gaat niet. Ik ben dan ook nog geen tien minuten in het hotel of de gastvrije Esther, die in het hotel werkt, vertelt me al uitgebreid hoe de gemakkelijkste weg naar de top loopt. Een gefotokopieerde routebeschrijving krijg ik ook alvast.
Een Karo-Batakbruiloft
Voor de volgende dag staat de Sibayak nog niet op het programma. In het dorpshuis zal een bruiloft plaatsvinden en met zijn vieren besluiten we een kijkje te gaan nemen. Een van ons is de avond tevoren uitgenodigd door Jimmy, een neef van de bruidegom. Als we op de afgesproken tijd aankomen is het er een drukte van belang, maar van Jimmy nog geen spoor. Wat beschroomd blijven we bij de ingang staan. Na ons bekend gemaakt te hebben als `vrienden van Jimmy' worden we gastvrij alvast binnengelaten. We lopen langs een welkomstcomité van een tiental vrouwen, trekken onze schoenen uit en gaan zitten. We zien dat mannen en vrouwen apart zitten, in groepjes bij elkaar. Veel vrouwen zijn fraai gekleed, met de traditionele breedgerande tulband op het hoofd. Ze kauwen betelnoot. De mannen roken kreteksigaretten.
Men vertelt ons dat links van de ingang de leden van de clan zitten waartoe de bruidegom behoort en rechts die van de bruid. Dat er zoveel mensen bij de bruiloft aanwezig zijn, is bij Batak-feesten vanzelfsprekend. Bij een bruiloft of een begrafenis zijn niet alleen de directe familie en leden van de clans van bruid en bruidegom aanwezig, maar ook de families waarmee men door het huwelijk van mannelijke clan-leden verbonden is. Er komen bij dergelijke gelegenheden dan ook vaak meer dan 1000 mensen bij elkaar. De familie en de clan zijn nog altijd de bindende factoren bij de Batakkers, een verzamelnaam voor een zestal etnische groepen: de Karo, de Pakpak, de Simalungun, de Mandailing, de Angola en de Toba-Batakkers, ieder met hun eigen taal. In het hoogland rond Brastagi wonen de Karo-Batakkers, in totaal 5 clans en 83 familiegroepen. Economisch gaat het hen relatief goed; de grond in het gebied is vruchtbaar en het klimaat is gunstig. De Batak-maatschappij is patriarchaal van structuur: alleen mannen kunnen land erven en de bruid trekt in het huis van haar man, die altijd tot een andere clan moet behoren.
Het eenzame bruidspaar
Merkwaardig op onze Batak-bruiloft is dat niemand zich om de hoofdrolspelers lijkt te bekommeren. Midden in de zaal zitten ze in vol ornaat op prachtig versierde troontjes eenzaam voor zich uit te staren. Iedereen die binnenkomt wordt verwelkomd door het comité van betelnoot kauwende tantes, groet kort het bruidspaar en zoekt dan een plaatsje. We besluiten maar even kennis met de hoofdrolspelers te maken. Ze blijken in Medan te wonen. De bruidegom werkt er als journalist, maar zijn grootouders wonen in Brastagi. Daarom wordt het feest hier gevierd. Intussen is ook Jimmy binnengekomen. Hij vertelt ons dat het eigenlijke feest al geweest is. Vandaag worden er geschenken aan het bruidspaar overhandigd en zal er een lunch gebruikt worden. Hij nodigt ons uit daarbij aanwezig te zijn. Een traditioneel bruiloftsmaal, zegt hij. Om ons heen ontstaat plotseling enig rumoer, en zelfs bijna een handgemeen. Ruzie op een bruiloftsfeest? Geld blijkt de reden te zijn. Ter bestrijding van de kosten van de bruiloft wordt er een collecte onder de gasten gehouden, en een van hen heeft kennelijk niet of te weinig bijgedragen. Het bruidspaar bekijkt het tafereel met een glimlach. Dan begint een eindeloos aantal toespraken, versterkt door een krakkemikkige geluidsinstallatie. Een oud mannetje weet een half uur aan het woord te blijven, zonder dat iemand er veel acht op slaat. Het aanbieden van twee matrassen is het symbolische hoogtepunt van de receptie.
We nemen ondertussen maar eens een kijkje in de buurt; er zouden nog enkele traditionele houten batak-huizen vlak bij staan. We verzekeren Jimmy dat we op tijd terug zijn voor het eten, want dat mogen we onder geen beding missen, zegt hij nogmaals. We beseffen dat het inderdaad erg onbeleefd zou zijn verstek te laten gaan. Een paar minuten blijken voldoende om de enorme, op palen gebouwde Batak-huizen te bezichtigen. Ze zijn erg vervallen; het hout is grotendeels vermolmd. Binnen enkele jaren zal er niet veel meer terug te vinden zijn van de traditionele bouwstijl in deze streek. Beton en steen zijn tegenwoordig aantrekkelijker bouwmaterialen. Slechts in enkele plaatsen, zoals het in de buurt van Brastagi gelegen Lingga, worden de traditionele huizen, waarin soms wel tien gezinnen woonden, omwille van het toerisme met steun van de overheid gerestaureerd en onderhouden.
Een feestmaal
Tijdens onze afwezigheid zijn achter de feestruimte de laatste voorbereidingen voor het bruiloftsmaal getroffen. Een koeienkop die losjes aan een stutbalk hangt, vertelt ons al wat over de ingrediënten. Grote teilen met eten en ketels thee worden binnengebracht. We gaan zitten bij Jimmy en zijn vrienden en laten onze borden volscheppen. Het menu bestat uit rijst, rendang en een groente die op spinazie lijkt. We hebben nog niets gevraagd of Jimmy zegt: 'Eerst eten. Ik vertel jullie later wat het was.' Hij lacht er wat vals bij, evenals zijn vrienden. Enigszins wantrouwig zetten we onze vingers in het eten. De rendang is heerlijk. Ook op de rijst en de groente is weinig aan te merken. Of we het lekker vonden, vraagt Jimmy. Het was heerlijk, zeggen we. 'It was bullshit!' juicht hij. We hebben een traditioneel feestgerecht gegeten, tritis, ofwel gekookte tapioca-bladeren, vermengd met half verteerd gras uit een koeiemaag. Daar kwam dus de mestlucht vandaan die we al meenden te ruiken...
Gunung Sibayak
De volgende ochtend lijkt het weer goed genoeg voor een bestijging van Mount Sibayak. De vulkaan hult zich in nevelen, maar er is verder niet al te veel bewolking. Daarbij is het aangenaam koel. Na de laatste instructies van de hotelstaf (`bij de blauwe zakken rechtsaf!') gaan we om een uur of negen op stap. Even buiten Brastagi zien we nog een laatste herinnering uit de Hollandse tijd. In een grasveld op een heuvel, ooit ongetwijfeld een prachtige tuin, staat nog een vervallen houten villa. Boven de deur prijkt nog de naam: `De Merel'. Ook al is er in de meer dan 50 jaar sinds Szekely-Lulofs haar roman Rubber (zie aanhef) schreef veel veranderd, mooi is het rond Brastagi nog steeds. We lopen langs huizen met fraaie tuinen vol bloemen en tussen akkers door waarop aardappels, tomaten en kool verbouwd worden. Het pad is breed en stijgt heel geleidelijk. Moeite om de juiste weg aan te houden hebben we niet. Vanaf de akkers wordt ons spontaan de juiste richting gewezen. Overigens is het pad ook overvloedig gemarkeerd door allerlei afval, dat de vele weekendtoeristen hebben achterlaten. Nu, op een doordeweekse dag, zijn we de enigen. De weg wordt steiler, de akkers maken plaats voor jungle en de zon verdwijnt steeds vaker achter nevelflarden. Slechts af en toe is als door een camera obscura de vlakte rond Brastagi zichtbaar.
Dan zien we de stapel blauwe zakken waarop we zo goed moesten letten. Rechtsaf dus. Geen brede weg meer, maar een glibberig en steil paadje. Steeds hoger worden de bomen om ons heen, steeds kleurrijker de vlinders, exotischer de geluiden. Een vogel die zich als een wekker opwindt en ratelend afloopt, gehuil en gekrijs van apen, even later vergezeld van het geruis van de regen op het bladerdek van de jungle. We klimmen verder en laten de jungle achter ons. Het wordt kouder. Een boomloos, mistig landschap omringt ons. Rechts boven ons moet de weg naar krater liggen, maar we zien slechts wolken en steile bergwanden. We zijn nu bijna drie uur onderweg, en in die tijd zouden we op de top kunnen zijn, was ons verteld. Vertwijfeld lopen we verder. Dan komen we in een dalkom en zien we gelige rookwolken in de verte. De lucht van rotte eieren dringt onze neusgaten binnen. Ineens staan we op de kraterrand, 2370 meter boven de zeespiegel. Dewan, Wowo, Carmen en anderen gingen ons voor: rond de oever van het kratermeertje hebben ze hun namen in de bodem gegrift.
Het wordt dreigend donker en we klimmen aan de rechterkant uit de krater. De ogenschijnlijk gemakkelijker weg rechtdoor moeten we beslist niet nemen: Gos into Sungle, staat er op het kaartje van hotel Sibayak. Er schijnt een enorme trap naar beneden te zijn. We oriënteren ons maar op het afvalspoor en zien na enig zoeken een trap uitgehouwen in de verrassend steile helling. Ineens begint het te gieten. De trap verandert in een oogwenk in een razende bergbeek, die modder en stenen met zich meesleurt. Gefascineerd door dit natuurgeweld blijven we enige tijd stokstijf onder onze paraplu's staan. Na een minuut of tien is het ergste voorbij en in cadans dalen we af, bij de steilste stukken met handen en voeten steun zoekend op de gladde stenen. De jungle omringt het pad weer. Af en toe stilstaand kijk ik nog steeds vol verbazing naar de kaarsrechte, huizenhoge woudreuzen. Het pad splitst zich enkele keren. Als we de hete bronnen maar niet missen...
De hete bronnen
Langs bamboebossen en verwaarloosde koffiepantages bereiken we ten slotte slippend en glibberend door de modder de hete baden van Daulu. Het naar zwavel ruikende water komt rechtstreeks van de flanken van de Sibayak. Als we er aankomen, zit er slechts één man rustig in het water zijn bord nasi leeg te eten. Wat kunnen we anders doen dan dit voorbeeld te volgen?br> De bemo die ons vanuit Daulu naar Brastagi moet brengen, komt niet ver. Het wagentje dreigt bij de eerste bocht rechtdoor te gaan, de afgrond in, wat de chauffeur door een noodstop nog net weet te voorkomen. Na vervolgens een keer of twintig enige meters achteruit en weer vooruit te hebben gereden, stapt hij gelaten uit. Wat er aan de hand is? Niets speciaals, alleen een geblokkeerd stuur, zegt hij. De volgende bemo zal zo wel komen. Die brengt ons inderdaad in Brastagi, met een kort oponthoud voor een kleine gift van de chauffeur aan de polisi, die er bezwaar tegen maakt dat er drie passagiers buitenboord hangen. Terug in Brastagi regent het weer, en van de Sibayak is niets te zien. Die laat zich alleen van heel dichtbij bewonderen.